De pols is een complex gewricht bestaande uit handwortelbeentjes en twee onderarm botten: de ellepijp en het spaakbeen. Een breuk/fractuur van deze botten komt vaak voor. Bij een pols gaat het soms alleen om een scheur in het bot, maar soms ook om verplaatsing van de botten. Als vuistregel geldt dat hoe groter de verplaatsing en de verbrijzeling is, des te groter de schade.
Een fractuur van het spaakbeen (distale radiusfractuur) is het meest voorkomende fractuur van het bovenste ledemaat. Deze breuken komen voor bij:
Een val op uitgestrekte hand (FOOSH: Fall Onto Outstretched Hand)
Diagnose stellen
De kenmerken van een gebroken pols zijn pijn, zwelling en een afwijkende stand van het gewricht. De pijn neemt meestal ook toe bij bewegen. Om aanvullend onderzoek te kunnen doen over de ernst van het fractuur wordt vaak een röntgenfoto gemaakt.
Behandeling
Afhankelijk van de breuk kan de breuk gezet worden, of is een operatie noodzakelijk.
Hierbij wordt de pols opnieuw, waarna een gipsspalk wordt aangebracht voor vier tot vijf weken. Zo kan de breuk gestabiliseerd worden en vastgroeien.
De pols wordt hierbij met pennetjes of platen en schroeven vast gezet. Het doel van de operatie is om de pols oefenstabiel te maken zodat er gestart kan worden met (hand) therapie
Zodra de breuk voldoende is vastgegroeid of genoeg is gestabiliseerd, kan er gestart worden met handtherapie. Hier is de behandeling gericht op een toename van de bewegelijkheid, toename van de stabiliteit en toename van kracht.